Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ7853

Datum uitspraak2006-12-06
Datum gepubliceerd2007-02-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/600010-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Veroordeling voor overtreding van de Wet wapens en munitie. Strafbaarheid van de verdachte. Artikel 40 Sr. Geen grond voor beroep op noodweer.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer: 16/600010-06 Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de politierechter in bovengenoemde rechtbank op 6 december 2006. Aanwezig: mr. J.K.J. van den Boom, politierechter, mr. M.A.J.M. Vuylsteke, officier van justitie, en mr. C.W.M. Maase-Raedts als griffier. De politierechter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen. De verdachte, gedagvaard als: [Verdachte], geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats], zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland. is NIET verschenen. Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. A.L. Huurdeman, advocaat te Amsterdam, die verklaart uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om de verdachte ter terechtzitting te verdedigen. De officier van justitie draagt de zaak voor. De politierechter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van het voorbereidend onderzoek, zoals deze zich in deze strafzaak bevinden, waaronder met name ook de volgende stukken: 1. Een ambtsedig proces-verbaal nr. PL0971/05-390706 d.d. 24 december 2005, opgemaakt door [P.R.], brigadier van politie Utrecht, district Rijn en Venen (blz. 6 van het proces-verbaal nr. PL0971/05-020345a), voor zover -zakelijk weergegeven- inhoudende als verklaring van verdachte: Ik heb een relatie met [D.]. Wij wonen in perceel [Z. te N.]. Op 22 december 2005 werd ik gebeld door [C.]. Aan zijn spraak hoorde ik dat [C.] gedronken had en hij vertelde mij dat hij problemen had en dat ik moest komen helpen. [C.] bleef aandringen. Ik ben toen uit mijn werk doorgereden naar de woning van [C.] in [N.]. [D.] is toen op de fiets naar de woning van [C.] gegaan. Ik hoorde [C.] vervolgens zeggen: ‘Ik heb een vuurwapen’. Hij toonde mij een zwart kleurig pistool en een kartonnen doosje met patronen. Ik wilde helemaal geen vuurwapen hebben en dit zeker niet in mijn bus vervoeren. Ik heb het vuurwapen van [C.] overgenomen en in de handtas van mijn vriendin gestopt. Hierna zijn wij afzonderlijk naar onze woning gereden en ongeveer een uur later werd er bij onze woning aangebeld en stond de politie met [C.] voor de deur. Het vuurwapen en het doosje met patronen hebben wij toen afgegeven. 2. Een ambtsedig proces-verbaal nr. PL0971/05-390706 d.d. 24 december 2005, opgemaakt door [P.R.], brigadier van politie Utrecht, district Rijn en Venen (blz. 8 van het proces-verbaal nr. PL0971/05-020345 a), voor zover -zakelijk weergegeven- inhoudende als verklaring van medeverdachte [D.]: Ik heb een zuster genaamd [A.]. Zij heeft een relatie met [C.]. Op 22 december 2005 ben ik naar de woning van [C.] gegaan. Ik hoorde [verdachte] tegen mij zeggen: ‘Dit moet je even in je tas stoppen’. Ik zag toen dat [verdachte] een pistool in mijn hand /schoudertas stopte. Ik heb het met tegenzin meegenomen, maar deed dit mede uit bescherming voor mijn zuster [A.]. Ik dacht dat [C.] het wapen had aangeschaft om mijn familie iets aan te doen. Ik heb het wapen mee naar huis genomen. Thuis hebben [verdachte] en ik het pistool bekeken. [Verdachte] heeft ook nog het doosje met patronen opengemaakt. Toen de politie voor de deur stond heeft [verdachte] het vuurwapen en het doosje in mijn schoudertas gestopt. Ik heb toen tegen een politieagent verteld waar het vuurwapen lag. 3. Een ambtsedig proces-verbaal nr. PL0971/05-390706 d.d. 23 december 2005, opgemaakt door [J.K.], brigadier van politie Utrecht, district Rijn en Venen M.J. Algera, inspecteur van politie Utrecht, district Rijn en Venen, en [P.R.], brigadier van politie Utrecht, district Rijn en Venen (blz.102 van het proces-verbaal nr. PL0971/05-020345), voor zover -zakelijk weergegeven- inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisanten of één van hen: Op 22 december 2005 bevonden wij ons in de woning perceel [Z. te N.]. Ik, [J.K.], ben met [D.] de woonkamer ingelopen waar door haar een bruin lederen schoudertas werd aangewezen die onder een jas op het bankstel lag. Hierbij deelde zij mede dat het pistool in de tas lag. In genoemde tas trof ik een pistool aan van het merk Heckler & Koch voorzien van het nummer 85599. Scherpe 9 mm patronen van het merk Sellier & Bellot. 4. Een ambtsedig proces-verbaal nr. PL0971/05-390706 d.d. 17 maart 2006 met bijlagen, opgemaakt door [R.E.], brigadier van politie, werkzaam als technisch rechercheur bij de politie Utrecht (blz. 4 van het proces-verbaal nr. PL0971/06-000552 a), voor zover -zakelijk weergegeven- inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisant: Naar aanleiding van het aantreffen van twee vuurwapens werd door mij hieraan een onderzoek ingesteld. De twee vuurwapens betroffen: a. Een pistool van het merk Heckler und Koch voorzien van het wapennummer 85599. Bij het pistool waren 21 scherpe patronen, kaliber 9 mm, merk S&B. Het pistool onder a is een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. De aangetroffen patronen betreffen munitie als bedoeld in artikel 2, lid 2 Categorie III van de Wet wapens en munitie. Met betrekking tot de persoon van de verdachte deelt de politierechter voorts mede de korte inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 17 oktober 2006. De officier van justitie voert het woord, leest zijn vordering voor en legt die aan de politierechter over. De vordering houdt in: - een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis; - een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De raadsman voert het woord tot verdediging. De raadsman verklaart daartoe -zakelijk weergegeven- als volgt. Het klopt dat mijn cliënt een vuurwapen voorhanden heeft gehad. Aangezien hij hiertoe door overmacht was gedrongen, is hij mijns inziens echter niet strafbaar. De overmachtsituatie, in de zin van noodtoestand, kan als volgt worden omschreven: Op de desbetreffende dag werd mijn cliënt gebeld door [C.] met het verzoek hem te komen helpen. Toen mijn cliënt bij [C.] aankwam, was deze dronken. Ook had hij pillen tot zich genomen. [C.] vroeg aan mijn cliënt of hij een wapen voor hem wilde bewaren. Mijn cliënt heeft het wapen tegen zijn zin in mee naar huis genomen, aangezien hij niet voor het handelen van [C.] instond. [C.] heeft immers diverse malen doodsbedreigingen geuit richting zijn vriendin, de zus van [D.]. Mede gezien de toestand waarin zij [C.] op dat moment aantroffen, waren mijn cliënt en zijn vriendin [D.] bang dat [C.] zijn dreigementen daadwerkelijk ten uitvoer zou brengen, indien hij nog langer beschikking over het vuurwapen zou hebben. Dat de zus van [D.], [A.], werd bedreigd door [C.], wordt bevestigd door de brieven van [D.] en mevrouw [M.D.], de moeder van [D. en A.], d.d. 3 december 2006, die ik hierbij aan de politierechter overleg. Mijn cliënt en [D.] waren van plan het wapen naar de politie te brengen. Zij hadden echter besloten eerst naar huis te gaan, aangezien zij overstuur waren door hetgeen zich had voorgedaan. Thuis wilden zij rustig overleg voeren met elkaar en met mij als advocaat, alvorens vervolgstappen te ondernemen. Voor die vervolgstappen hadden zij evenwel geen gelegenheid. De politie stond immers een uur later al bij hen voor de deur. Gelet op het voorgaande verzoek ik u primair mijn cliënt te ontslaan van alle rechtsvervolging. Subsidiair verzoek ik u een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, dan wel artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen. De officier van justitie bij repliek en de raadsman bij dupliek deelden elk mee hun standpunt te handhaven. De politierechter verklaart het onderzoek gesloten en zegt terstond mondeling vonnis te zullen geven. De politierechter spreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting. AANTEKENING VAN HET MONDELING VONNIS 1. Inhoud van de tenlastelegging Overeenkomstig de dagvaarding. GEVAL VAN BEWEZENVERKLARING 2. De gebezigde bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. - De inhoud van voormelde processen-verbaal, voor zover weergegeven onder 1, 2, 3 en 4. 3. Bewezenverklaring Het ten laste gelegde feit, zoals weergegeven in de bij dit vonnis behorende bijlage. Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht de politierechter het aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. 4. Kwalificatie en artikelen van de wet die worden toegepast overtreding van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van de categorie III en overtreding van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van de categorie III Wetboek van Strafrecht: art. 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d Wet wapens en munitie: art. 55 5. Beslissing omtrent de strafbaarheid van het feit en van de verdachte, eventueel met de gronden daarvoor Het bewezenverklaarde levert een strafbaar feit op en de politierechter is van oordeel dat verdachte ook strafbaar is voor dit feit. De raadsman van verdachte heeft weliswaar betoogd dat verdachte zich ten tijde van het plegen van het misdrijf in een overmachtsituatie in de zin van noodtoestand bevond, hetgeen gelet op het bepaalde in artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht de strafbaarheid van verdachte uitsluit, doch de politierechter ziet aanleiding dit beroep te verwerpen. Hij overweegt daartoe als volgt. Anders dan bij psychische overmacht is er bij noodtoestand geen sprake van een drang waaraan in redelijkheid geen weerstand kon worden gegeven, maar van een drang waaraan terecht gevolg is gegeven. Bij noodtoestand is sprake van een conflict van belangen. Niet een psychische spanning domineert maar de noodzaak om een strafbaar feit te plegen om een gerechtvaardigd doel te bereiken. De dader neemt daarbij een weloverwogen besluit en maakt de juiste keuze. Noodtoestand is een rechtvaardigingsgrond. Het belang dat door het plegen van het strafbare feit wordt gered, dient van meer gewicht te zijn dan het belang dat door overtreding van de strafwet wordt aangetast (eis van proportionaliteit). Bovendien is een vereiste dat het doel niet op een minder vergaande wijze kon worden bereikt (eis van subsidiariteit). [K.] bewaarde in zijn woning een pistool met munitie. [K.] deed dit op verzoek van zijn broer. In de vroege ochtend van 22 december 2005 werd de woning van de broer van [K.] doorzocht ter inbeslagneming van vuurwapens. [K.] werd later die ochtend door een familielid telefonisch van die doorzoeking op de hoogte gesteld. Na dit telefoontje bracht [K.] - vermoedelijk uit angst voor een doorzoeking in zijn woning - het pistool en de munitie naar zijn schoonvader, [C.], met het verzoek het pistool en de munitie te bewaren. [C.], die heeft verklaard dat hij met vuurwapens overweg kan, stemde in met dit verzoek (zie de verklaring van [K.], p. 109 e.v en de verklaring van [C.], p. 114 e.v.). Later die middag werd verdachte door [C.] gebeld met het verzoek om naar de woning van [C.] te gaan. Nadat verdachte in de woning van [C.] was aangekomen vroeg [C.] hem of hij het pistool voor [C.] wilde bewaren. Verdachte, in 2000 reeds veroordeeld wegens vuurwapenbezit, heeft hierop het pistool en de munitie van [C.] overgenomen. Verdachte woonde samen met [D.]. [C.] had een relatie met [A.], een zus van [D.]. Kort nadat verdachte het pistool van [C.] had overgenomen, arriveerde [D.] in de woning van [C.]. [C.] heeft verklaard dat hij verdachte heeft gevraagd of hij het pistool voor hem ([C.]) wilde bewaren omdat hij erg veel stress had door zijn relatieproblemen en hij niet wilde dat er rare dingen zouden gebeuren. De politierechter is echter van oordeel dat niet is gebleken dat er daadwerkelijk een zodanig acuut gevaar voor het leven van [A.] bestond, dat dit het overnemen van het pistool door verdachte en het vervolgens door verdachte en [D.] in hun woning bewaren van het pistool rechtvaardigde. Daartoe overweegt de politierechter als volgt. Uit de verklaring van verdachte bij de politie blijkt niet dat verdachte bang was dat [C.] het vuurwapen daadwerkelijk tegen [A.] zou gaan gebruiken indien verdachte het pistool niet zou meenemen. Nadat verdachte het pistool van [C.] had overgenomen heeft verdachte tegen [D.] gezegd dat zij het pistool in haar tas moest stoppen, hetgeen zij ook heeft gedaan. [D.] heeft verklaard dat zij het pistool “mede” uit bescherming voor haar zus [A.] in haar tas heeft gestopt, omdat zij “dacht” dat [C.] het wapen had aangeschaft om haar familie iets aan te doen. Ook uit deze verklaring kan niet worden afgeleid dat [A.] in levensgevaar verkeerde. Bovendien volgt uit de verklaring van [D.] niet dat verdachte bij haar de indruk heeft gewekt (in woord en/of gedrag) dat hij bang was dat [C.] het pistool daadwerkelijk tegen [A.] zou gaan gebruiken als zij (verdachte en [D.]) het pistool niet naar hun woning zouden meenemen. Nadat [D.] het pistool en de munitie in haar tas had gestopt zijn verdachte en [D.] ieder op eigen gelegenheid naar hun woning gegaan en hebben zij het pistool en de munitie in de woonkamer bekeken. De politierechter concludeert dat de noodzaak voor verdachte om het pistool aan te nemen en vervolgens in zijn woning te bewaren ontbrak. Van noodtoestand was reeds daarom geen sprake. Zelfs indien wel sprake was van een gerechtvaardigde vrees voor het leven van [A.], dan stonden verdachte en [D.] minder zware middelen ter beschikking dan het pistool samen met de munitie in hun woning te bewaren. Zij hadden het pistool samen met de munitie – al dan niet anoniem – bij de politie kunnen afleveren. Verdachte had ook alleen de munitie van [C.] kunnen aannemen. Ter zitting heeft de (gemachtigd) raadsman van verdachte het standpunt ingenomen, dat verdachte en [D.] van plan waren het pistool naar de politie te brengen. Toen de politie later die avond bij de woning van verdachte en [D.] arriveerde, stopte verdachte het pistool in de tas van [D.] op de bank van de woonkamer. Pas nadat de politie de uitlevering van het pistool vorderde zei verdachte tegen [D.] dat zij het pistool moest pakken, waarna [D.] aan de politie de tas aanwees waarin het pistool zat. Deze tas lag toen onder een jas. Onder deze omstandigheden acht de politierechter het niet geloofwaardig dat verdachte en [D.] het pistool naar de politie wilden brengen. Hiervoor is bovendien geen steun te vinden in de door verdachte en [D.] bij de politie afgelegde verklaringen. Hoewel niet gesteld door de raadsman van verdachte merkt de politierechter ten overvloede nog op dat niet is gebleken dat op verdachte een zodanige drang is uitgeoefend om het pistool aan te nemen en vervolgens in zijn woning te bewaren, dat verdachte aan een dergelijke drang in redelijkheid geen weerstand kon bieden. Ook van psychische overmacht is daarom naar het oordeel van de politierechter geen sprake. Aangezien geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden welke de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten, is verdachte strafbaar. 6. Opgelegde straf of maatregel. Opgave van de bijzondere redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid - Gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. - Taakstraf, bestaande deze straf uit een werkstraf voor de duur van 90 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 45 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht. STRAFMOTIVERING De strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd. De politierechter overweegt hiertoe in het bijzonder dat onbevoegd wapenbezit grote risico’s met zich meebrengt, aangezien hiermee zware misdrijven kunnen worden gepleegd, die voor de rechtsorde zeer schokkend kunnen zijn en bij burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg kunnen brengen. Het tegengaan van illegaal wapenbezit heeft dan ook mede tot doel dergelijke misdrijven te voorkomen. Voorts heeft de politierechter rekening gehouden met voormeld uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk delict. Naar aanleiding van diverse huiszoekingen heeft de bezitter van een pistool (met munitie) kennelijk geprobeerd dit pistool buiten bereik van de politie te houden. Deze bezitter heeft een vriend van verdachte gevraagd het pistool te bewaren, die vervolgens verdachte heeft verzocht om het pistool te bewaren. Verdachte heeft dit als een vriendendienst gedaan. De politierechter acht dit strafwaardig maar is tevens van oordeel dat deze gang van zaken een lagere werkstraf dan door de officier van justitie gevorderd, rechtvaardigt. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de politierechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.